Tijdens de bijeenkomst van de Rondetafel Diabeteszorg van mei is door de deelnemers aan de Rondetafel aan Zorginstituut Nederland gevraagd een standpunt in te nemen over vergoeding van FGM voor alle mensen met diabetes type 1. Met als inzet publicatie van het standpunt, en dus vergoeding, voor het einde van het jaar.
Eenduidig klinisch wetenschappelijk onderzoek dat de meerwaarde van FGM ten opzichte van vingerprikken aantoont, ontbreekt nog steeds. Daarom is aan het Zorginstituut gevraagd om niet alleen afname van HbA1c en hypoglykemieën en toename van kwaliteit van leven mee te nemen als uitkomstmaten, maar ook meetfrequentie.
Het Zorginstituut heeft vervolgens besloten de groep waarvoor wordt onderzocht of FGM effectieve zorg is, te verbreden tot mensen met insuline-afhankelijke diabetes type 1 én type 2. De reden hiervoor is dat het zelfmanagement bij beide groepen volgens het Zorginstituut niet veel verschilt. Overigens kan aan het feit dat de onderzoeksgroep is uitgebreid, niets worden afgeleid over de kans op een positief advies voor beide groepen.
Een beoordeling begint altijd met het opstellen van een onderzoeksvraag die het Zorginstituut ter consultatie voorlegt aan alle partijen die betrokken zijn bij de diabeteszorg. De NDF heeft samen met de direct betrokken leden, DVN, NIV, NVK en V&VN Diabeteszorg, gereageerd. De NDF is van mening dat mensen met diabetes type 1 en type 2, gebruikmakend van een meermaaldaags insulineschema baat kunnen hebben bij FGM.
Vingerprikken doet pijn en kost tijd. FGM maakt het makkelijker om bloedglucosewaarden te controleren. Onderzoek toont aan dat de meetfrequentie toeneemt door FGM. De NDF vindt het belangrijk dat zowel mensen met diabetes als zorgverleners hierdoor meer informatie krijgen over (schommelingen in) bloedglucosewaarden met als resultaat beter zelfmanagement en betere adviezen.

Tijdpad
Het Zorginstituut is na verwerking van onze reactie begonnen met de beoordeling van de effectiviteit van FGM in vergelijking met vingerprikken. Het conceptstandpunt wordt in oktober door de Wetenschappelijk Adviesraad (WAR) van het Zorginstituut getoetst. Daarna worden alle betrokken partijen weer geconsulteerd. Bij een positief advies van de WAR wordt ook nog gekeken naar de kosteneffectiviteit. Dit alles om te komen tot publicatie van het definitieve standpunt in december.