Uitgangsvraag
Wat is het effect van zuivelproducten bij het risico op en de behandeling van diabetes?
Aanbevelingen
- Er zijn geen aanwijzingen dat magere en halfvolle zuivelproducten een ander effect hebben dan volle zuivel bij mensen met diabetes (C).
- Adviseer persoonsgericht welk soort zuivel (mager/halfvol/vol) binnen het voedingspatroon past.
- Verkies ongezoete zuivelproducten boven suikerhoudende zuivelproducten (R).
- Houd rekening met de hoeveelheid zout in kaas (R).
- In het geval iemand geen zuivel wil of kan eten, kies dan voor vervangers waar calcium, vitamine B2 en vitamine B12 inzitten of aan zijn toegevoegd (R).
Toelichting
Melk en producten die van melk worden gemaakt zijn zuivelproducten. Voorbeelden van zuivelproducten zijn yoghurt, kwark, kaas en karnemelk. Zuivelproducten leveren veel voedingsstoffen die het lichaam nodig heeft, zoals eiwit, vitamine B2, B12 en calcium. In de meeste melkproducten zit lactose, een koolhydraat. De enige uitzondering hierop zijn harde kaassoorten, die bevatten vaak geen koolhydraten of lactose.
Aan sommige zuivelproducten, zoals vruchtenyoghurt of kwark, wordt vaak suiker toegevoegd. Het vet in melk(producten) bestaat voornamelijk uit verzadigde vetzuren. Boter, dat ook van melk wordt gemaakt, wordt in deze richtlijn behandeld als smeer- en bereidingsvet. Boter wordt dus niet als zuivelproduct beschouwd.
Bewijs - risico op en behandeling van diabetes
Zuivel en het risico op diabetes
Verschillende meta-analyses van cohortstudies laten zien dat de inname van zuivel geassocieerd is met een lager risico op diabetes type 2 [96, 125, 147, 320-323]. Onderzoeken die onderscheid maken in type zuivel, laten zien dat vooral de inname van yoghurt bijdraagt aan een lager risico op diabetes type 2 [147, 320, 321, 323]. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat magere en halfvolle zuivelproducten een gunstiger effect hebben dan volle zuivelproducten [320, 322].
Naast de resultaten van cohortonderzoeken zijn er ook aanwijzingen uit recent biomarker-onderzoek dat zuivelinname geassocieerd is met een lager risico op diabetes type 2 [125]. De meta-analyse van Imamura (2018) liet zien dat mensen met meer zuivelvetzuren in hun bloed (15:0, 17:0 en t16:1n-7) een lager risico op diabetes type 2 hebben [125].
Zuivel en de behandeling van diabetes
Er is weinig onderzoek gedaan naar de rol van zuivelproducten bij de behandeling van mensen met diabetes. Het is daardoor onduidelijk wat het effect van zuivelproducten zou zijn op nuchtere glucose of HbA1c bij mensen met diabetes. Een onderzoeksgroep uit Amerika heeft recentelijk een interventiestudie uitgevoerd waarbij het gebruik van volle zuivel met magere zuivel werd vergeleken bij mensen met diabetes type 2 die ook cholesterolverlagers gebruikten [127]. De inname aan verzadigd vet steeg in de groep die iedere dag volvette zuivelproducten gebruikte voor zes maanden, maar er werden geen significante verschillen gevonden in HbA1c, BMI, lichaamsgewicht, lipidenparameters of bloeddruk met de mensen die iedere dag magere zuivelproducten gebruikten [127].
Verschillende meta-analyses van observationele studies bij mensen zonder diabetes laten ook zien dat er geen verschil is in gewicht, nuchtere glucose of bloeddruk wanneer mensen die veel volle zuivel gebruiken worden vergeleken met mensen die veel magere zuivel gebruiken [63, 324, 325]. Het lijkt vooral van belang waarmee de zuivelinname wordt vergeleken. Zo zijn er verschillende studies die een gunstig effect van zuivel op insulinegevoeligheid en bloeddruk laten zien wanneer suikerhoudende dranken worden vervangen door suikervrije zuivel [326, 327].
Zuivel en het risico op hart- en vaatziekten
Omdat hart- en vaatziekten vaak voorkomen bij mensen met diabetes, is het zaak om het risico hierop niet te vergroten. Zuivel bevat verzadigd vet en daarvan is bekend dat het de concentratie LDL-cholesterol in het bloed verhoogt. Het is echter onduidelijk of zuivelinname, met name van volle zuivelproducten, ook leidt tot een verhoging van het LDL-cholesterol.
Een meta-analyse uit 2013 vond geen aanwijzingen voor een effect van het gebruik van extra zuivel op het LDL-cholesterol [325]. In deze meta-analyse werd geen onderscheid gemaakt in studies die magere of volle zuivelproducten gebruikten. Het aantal studies naar LDL-cholesterol dat wél onderscheid maakt in het vetgehalte van de onderzochte zuivelproducten is zeer beperkt. Een recente RCT bij mensen met diabetes type 2 die cholesterolverlagers gebruiken vond geen significant verschil in LDL-cholesterolconcentratie bij mensen die voor 24 weken iedere dag drie porties magere of volle zuivelproducten kregen [127]. De studie is echter klein van opzet en mensen gebruikten verschillende type zuivelproducten door elkaar, wat van invloed kan zijn op de resultaten. Er is dan ook nog te weinig onderzoek om een uitspraak te doen over het effect van volle ten opzichte van halfvolle en magere zuivel op het LDL-cholesterol.
Meer onderzoek is gedaan naar de associatie tussen zuivelinname en de prevalentie van hart- en vaatziekten. In het algemeen laten meta-analyses geen eenduidige associaties tussen zuivelinname en hart- en vaatziekten zien [63, 328, 329]. De meta-analyse van Alexander (2016) rapporteert een associatie tussen zuivelgebruik en een lager risico op beroertes [328], maar de meta-analyse van Guo (2017) vindt dit verband niet [329].
Ook studies die onderscheid maken in het vetgehalte van zuivel laten geen eenduidig resultaat zien. De meta-analyse van Alexander (2016) komt tot een 9% lager risico op beroertes bij mensen die veel volle zuivel gebruiken in vergelijking met mensen die weinig volle zuivelproducten gebruiken. Andere meta-analyses vinden geen verbanden tussen volle zuivel en beroerte, coronaire hartziekten, hart- en vaatziekten of sterfte [63, 329]. Wanneer de verbanden met halfvolle en magere zuivel worden bekeken, komt de meta-analyse van Alexander (2016) uit op een 10% lager risico op coronaire hartziekten en beroertes. De meta-analyse van Guo (2017) geeft geen significante associaties met coronaire hartziekten, hart- en vaatziekten of sterfte voor halfvolle en magere zuivel [329].
Onderzoeken die verschillende soorten zuivelproducten onderzoeken laten wederom wisselende resultaten zien. Zo vindt de meta-analyse van Zhang (2020) een verband tussen het gebruik van yoghurt en een lager risico op hart- en vaatziekten [330], maar komen andere meta-analyses niet tot een significant verband [328, 329, 331]. Er werd ook geen associatie gevonden tussen de inname van yoghurt en coronaire hartziekten, beroerte of sterfte [328, 329, 331]. Wel lijkt de totale inname van gefermenteerde zuivelproducten, zoals yoghurt en karnemelk, geassocieerd met een lager risico op totaal hart- en vaatziekten [329, 330, 332].
Kaas
Het verband tussen kaas en hart- en vaatziekten is niet duidelijk. Wel bevat kaas relatief veel zout en verzadigd vet, waarvan is bewezen dat het het cardiovasculair risico verhoogt [110, 252]. De meeste observationele studies rapporteren geen associatie tussen kaasconsumptie en totaalcholesterol of LDL-cholesterol [333]. Uit interventies waarin de inname van kaas wordt vergeleken met de inname van boter, blijkt dat boter wel voor een stijging in LDL-cholesterol zorgt, maar kaas niet [334]. Voor het gebruik van melk worden geen verbanden gevonden met coronaire hartziekten, beroerte, hart- en vaatziekten en sterfte [328, 329].
Kortom, naar het effect van verschillende soorten zuivelproducten bij mensen met diabetes is nog te weinig onderzoek gedaan. Uit bovenstaande studies bij mensen zonder diabetes komt naar voren dat het onwaarschijnlijk is dat er een verband bestaat tussen het gebruik van:
- de inname van totale zuivel en het risico op coronaire hartziekten en hart- en vaatziekten in het algemeen;
- de inname van volle zuivel en het risico op coronaire hartziekten, hart- en vaatziekten in het algemeen of sterfte
- de inname van halfvolle en magere zuivel en het risico op coronaire hartziekten, hart- en vaatziekten of sterfte;
- de inname van melk en het risico op coronaire hartziekten.
Voor het gebruik van gefermenteerde zuivelproducten zijn de effecten en verbanden onduidelijk.
Zuivel en het risico op diabetes type 1
Er zijn verschillende onderzoeksgroepen die het verband tussen zuivelconsumptie en het risico op diabetes type 1 onderzochten. Een aantal Scandinavische studies uit de jaren ’90 vond een associatie tussen vroege introductie van melkproducten (voor de leeftijd van 5 maanden) en diabetes type 1. Vooral de Childhood Diabetes in Finland Study is bekend. Een groep van 609 kinderen met diabetes type 1 en 609 gezonde controles werden met elkaar vergeleken. Vroege blootstelling aan koemelk kwam vaker voor in de groep met kinderen met diabetes type 1 [335]. Er zijn meer onderzoeken die zo’n verband vinden [336, 337].
Belangrijk is wel dat het in deze onderzoeken telkens gaat om kinderen die al een verhoogd risico hebben op diabetes type 1 door hun genetische aanleg. Er wordt gedacht dat het lichaam op de koemelk reageert met een immuunreactie, die zich mogelijk ook tegen de bètacellen in de alvleesklier richt. Een recent interventieonderzoek testte deze hypothese [338]. Meer dan 2000 jonge kinderen met genetische vatbaarheid voor diabetes type 1 en ten minste één familielid met de ziekte werden verdeeld over twee groepen. De ene groep kreeg flesvoeding met koemelk, de andere een hypoallergene versie waardoor de melkeiwitten geen immuunreactie meer opriepen. De kinderen werden tien jaar lang gevolgd, maar in beide groepen kwam diabetes type 1 even vaak voor [338]. Daarnaast laten verschillende recentere cohortstudies ook geen verband zien tussen vroege blootstelling aan koemelk en diabetes type 1 [339-342]. Hierdoor lijkt een verband tussen diabetes type 1 en zuivel niet waarschijnlijk.
Er is meer onderzoek nodig om het verband tussen zuivel en diabetes type 1 zoals dat werd gevonden in de studies uit de jaren ’90, te begrijpen.
Achtergrondinformatie
Adviezen uit andere richtlijnen
Nederland Gezondheidsraad 2015 | De bewijskracht is groot voor het verband tussen yoghurt en het risico op diabetes type 2. Het gebruik van 60 of meer gram yoghurt per dag hangt samen met een ongeveer 15% lager risico op diabetes mellitus type 2 ten opzichte van minder dan 10 gram per dag. Het verband tussen het gebruik van totale melk, volle melk, halfvolle en magere melk, gefermenteerde zuivelproducten en kaas en het risico op diabetes type 2 is niet eenduidig, maar een verband tussen het gebruik van totale/volle zuivel en het risico op diabetes mellitus type 2 is onwaarschijnlijk. De bewijskracht is gering voor het verband tussen halfvolle en magere en een lager risico op diabetes type 2. |
Nederlandse Diabetes Federatie 2015 |
Adviseer om de inname van producten die transvet en verzadigd vet bevatten te beperken (met uitzondering van zuivelproducten) en te vervangen door producten met enkelvoudig of meervoudig onverzadigd vet. Er is geen reden om zuivel te ontraden in het licht van preventie en behandeling van diabetes type 1 en 2. Een hoge zuivelinname heeft een beschermend effect op het ontstaan van diabetes type 2. Er is ook geen reden om volle zuivel te ontraden. Aanbeveling: alle zuivelproducten zonder toegevoegde suiker kunnen worden aangeraden aan mensen met diabetes type 1 en 2, individueel afgestemd in samenspraak met de diëtist. |
Verenigde Staten American Diabetes Association 2017 |
Het feit dat verzadigde vetzuren in de ene studie worden aangemerkt als risicofactor voor diabetes type 2 en in de andere studie als beschermend kan mogelijk worden verklaard door de bron van het verzadigd vet, of doordat sommige onderzoeken op zelfrapportage zijn gebaseerd. |
Canada Diabetes Canada 2018 |
Er is geen overtuigend bewijs voor het voordeel van specifieke zuivelproducten als afzonderlijke interventies in de behandeling van diabetes. |
Verenigd Koninkrijk Diabetes UK 2018 |
- |
Australië Diabetes Association of Australia 2018 |
- |
Resultaten literatuur
Zuivel en het risico op diabetes
- De umbrella-review van Neuenschwander (2019) rapporteert over de associatie tussen zuivel en het risico op diabetes type 2, op basis van de meta-analyses van Schwingshackl uit 2017[96], Gijsbers uit 2016[320] en Gao uit 2013[682]. Iedere 200 gram per dag aan zuivel (van elke soort) laat een kleine risicoverlaging zien (SHR: 0,96; 95%CI: 0,94 tot 0,99, redelijke kwaliteit bewijs). Voor gefermenteerde zuivelproducten is het verband niet significant (SHR: 0,94; 95%CI: 0,75 tot 1,17, lage kwaliteit bewijs) wanneer de inname van 260 gram per dag wordt vergeleken met 13 gram per dag. Ook wanneer magere en volle zuivelproducten los worden geanalyseerd wordt per 200 gram per dag geen significant verband gevonden met het risico op diabetes type 2 (SHR low fat dairy: 0,96; 95%CI: 0,92 tot 1,00; lage kwaliteit bewijs. SHR high fat dairy: 0,98; 95%CI: 0,93 tot 1,04; lage kwaliteit bewijs [24].
- De meta-analyse van Sochol (2019) van RCTs onderzocht het effect van (magere) zuivel op insulineresistentie bij mensen zonder diabetes. De interventiegroepen waarin de deelnemers zuivel kregen vonden een daling in HOMA-IR (-1,21; 95%CI: -1,74 tot -0,67; p-waarde <0,00001; I2 = 92%). Ook de tailleomtrek (-1,09 cm; 95%CI: 1,68 tot -0,58; p-waarde <0,00001; I2 = 94%) en het lichaamsgewicht was lager in de interventietroepen (-0,42 kg; p-waarde <0,00001; I2 = 92%) [683].
- De meta-analyse van Soedamah-Muthu (2018) geeft aan dat totaal zuivel en magere zuivel (per 200 gram per dag) geassocieerd waren met een 3-4% lager risico op diabetes. Yoghurt was niet-lineair invers geassocieerd met diabetes (RR = 0,86; 95%CI: 0,83 tot 0,90 bij 80 gram per dag). [321].
- De meta-analyse van Imamura (2018) liet zien dat mensen met meer zuivelvetzuren in hun bloed (15:0, 17:0 en t16:1n-7) een lager risico op diabetes type 2 hebben. Mensen die veel van deze vetzuren in hun bloed hebben, hebben gemiddeld een 29% lager risico op diabetes type 2 (hazard ratio: 0,71; 95%CI: 0,63 tot 0,79 voor 10% hoogste versus 10% laagste) [125].
- De meta-analyse van Tian (2017) analyseerde 11 studies, waarvan er 3 niet werden meegenomen in de analyses van Soedamah-Muthu. Tian komt uit op een risico van 0,89 (95%CI: 0,84 tot 0,94; I2 =48,8%) voor hoge versus lage zuivelconsumptie. Voor volle melk en yoghurt werd ook een lager risico gevonden (respectievelijk RR: 0,87; 95%CI: 0,78 tot 0,96 en RR: 0,83; 95%CI: 0,70 tot 0,98) [147].
- De meta-analyse van Schwingshackl (2017) laat een lager risico op diabetes type 2 zien voor totale zuivelconsumptie (RR per 200 gram per dag: 0,91; 95%CI: 0,85 tot 0,97) [96].
- De meta-analyse van Khoramdad 2017 geeft een significant verband tussen zuivelconsumptie en een lager risico op diabetes type 2 (RR: 0,88; 95%CI: 0,80 tot 0,96). Ook voor magere zuivel werd een lager risico gevonden (RR: 0,81; 95%CI: 0,68 tot 0,96), maar niet voor volvette zuivel (RR 0,98; 95%CI: 0,78 tot 1,24). [322]
- In de meta-analyse van Khoramdad uit 2017 werd voor yoghurt een verband gevonden met een lager diabetes risico (RR: 0,74; 95%CI: 0,65 tot 0,84). Ook voor melk was het verband significant (RR 0,89; 95%CI: 0,82 tot 0,97). De associatie met kaas was niet significant (RR 0,92; 95%CI: 0,82 tot 1,04) [323].
- De meta-analyse van Gijsbers uit 2016 komt uit op een risico op diabetes type 2 van 0,97 (95%CI: 0,95 tot 1,00) per 200 gram zuivel per dag. De auteurs laten zien dat dit verband ook wordt beïnvloed door etniciteit. De associatie is sterker in Aziatische populaties, en minder sterk in Europese populaties. De analyse laat ook zien dat het relatief risico op diabetes type 2 voor volle zuivel iets minder laag is (RR: 0,98; 95%CI: 0,93 tot 1,04 per 200 g/d) in vergelijking met magere zuivel (RR: 0,96; 95%CI: 0,92 tot 1,00 per 200 g/d), hoewel niet significant. Alleen voor yoghurt en roomijs zijn de verbanden significant. Voor yoghurt is het risico voor 80 gram per dag, RR: 0,86 vergeleken met 0 gram per dag (95%CI: 0,83 tot 0,90; P< 0,001; I2= 73%). Voor 10 gram roomijs per dag is de RR: 0,84; 95%CI: 0,78 tot 0,85; I2=85,7 [320].
Zuivel en de behandeling van diabetes
Voor dit onderdeel waren geen meta-analyses of systematische reviews beschikbaar.
- De RCT van Mitri (2020) onderzocht wat het effect is van zuivel bij 111 mensen met slecht gereguleerde diabetes type 2. Een derde van de groep kreeg ≥3 magere zuivelproducten per dag, een derde kreeg ≥3 volvette zuivelproducten en een derde veranderde niets aan de zuivelinname. Na 6 maanden was het aandeel calorieën uit verzadigd vet met 3,6% gestegen ten opzichte van het begin van de studie in de volvette zuivel-groep (p <0,0001) en daalde dit met 1,9% in de magere zuivel-groep (p <0,05). Het aandeel calorieën uit eiwitten steeg met 4,5% in de magere zuivel-groep (p <0,0001), maar veranderde niet in de volvette zuivel-groep. Er waren geen verschillen in totale calorie-inname, aandeel calorieën uit koolhydraten of eiwitten, HbA1C, BMI, lichaamsgewicht, lipidenparameters of bloeddruk tussen de twee groepen [684].
Zuivel en het risico op hart- en vaatziekten bij mensen zonder diabetes
- De meta-analyse van Zhang (2020) geeft aan dat er een verband is tussen een significant verlaagd risico op cardiovasculaire aandoeningen met de inname van gefermenteerde zuivelproducten (OR = 0,83, 95%CI: = 0,76 tot 0,91). In subgroepanalyse waren kaas- en yoghurtconsumpties geassocieerd met een verlaagd cardiovasculair risico (OR = 0,87, 95%CI: = 0,80 tot 0,94 voor kaas en OR = 0,78, 95% CI = 0,67 tot 0,89 voor yoghurt) [330].
- De meta-analyse van Bechthold (2019) geeft aan dat er met een vergelijking van de hoogste met de laagste categorieën van zuivelinname, geen verband tussen zuivelinname en risico op CHD werd gevonden (RR: 0,99; 95%CI: 0,92 tot 1,07, I2 = 59%), Ook voor beroerte (RR: 0,96; 95%CI: 0,90 tot 1,01, I2 = 43%) of hartfalen (RR: 1,00; 95%CI: 0,90 tot 1,10, I2 = 67%) werden geen verbanden waargenomen. Elke extra dagelijkse 200 g zuivel was niet geassocieerd met risico op coronaire hartziekten (RR: 0,99; 95%CI: 0,96 tot 1,02, I2 = 55%,) of beroerte (RR: 0,98; 95%CI: 0,96 tot 1,00, I2 = 50%), maar wel positief geassocieerd met het risico op hartfalen (RR: 1,08; 95%CI: 1,01 tot 1,15). Bij het vergelijken van magere en volle zuivelproducten konden geen significante verschillen worden waargenomen voor coronaire hartziekten en beroerte [63].
- De meta-analyse van Alexander (2016) geeft een associatie aan tussen kaas en coronaire hartziekten (RR: 0,82; 95%CI: 0,72 tot 0,93), magere zuivel en coronaire hartziekten en totale, magere en volle zuivelproducten en totale melk met het risico op beroertes (RR totale zuivel en beroertes: 0,91; 95%CI: 0,83 tot 0,99) over een periode van 5 tot 26 jaar follow-up. Voor volle zuivel en beroertes was het verband gelijk (RR: 0,91; 95%CI: 0,84 tot 0,99). In de meegenomen studies zaten ook mensen met diabetes, maar het merendeel sloot deze mensen uit van deelname [328].
- De meta-analyse van Liang (2018) liet een verband zien tussen bloedwaarden voor zuivelvetzuren en hart- en vaatziekten. De risico’s op basis van bloedwaarden voor 15: 0, 17: 0 en trans-16: 1n-7 niveau waren 0,94 (95%CI: 0,77 tot 1,15), 0,82 (95%CI: 0,68 tot 0,99) en 0,82 (95%CI: 0,67 tot 1,02) wanneer het hoogste tertiel werd vergeleken met het laagste tertiel. Subgroepanalyse gaf aan dat er geen associaties waren tussen de concentratie van 15: 0 met CHD en beroerte, maar een negatieve relatie met hartfalen (RR = 0,72, 95%CI: 0,55 tot 0,95). Er werd een nulassociatie waargenomen tussen het circulerende 17: 0- en trans-16: 1n-7-niveau en subtypes van CVD, met uitzondering van slechts één onderzoek dat een negatieve relatie tussen 17: 0 en hartfalen rapporteerde [381].
- De meta-analyse van Guo (2017) laat zien dat er geen associaties werden gevonden voor totale (vetrijke en magere) zuivel en melk met sterfte, CHD of CVD. Inverse associaties werden gevonden tussen totale gefermenteerde zuivelproducten (inclusief zure melkproducten, kaas of yoghurt; per 20 g/ dag) met sterfte (RR 0,98; 95%CI: 0,97 tot 0,99; I2 = 94,4%) en CVD-risico (RR 0,98, 95%CI: 0,97 tot 0,99; I2 = 87,5%). Verdere analyses van kaas en yoghurt toonden aan dat kaas een 2% lager risico op HVZ heeft (RR 0,98; 95%CI: 0,95 tot 1,00; I2 = 82,6%) per 10 g/ dag, maar dat dit niet geldt voor yoghurt [329].
- De meta-analyse van Wu (2017) geeft aan dat, vergeleken met de laagste categorie, de hoogste categorie yoghurtconsumptie niet significant gerelateerd was aan het incidentrisico op HVZ, en de RR was 1,01 (95%CI: 0,95 tot 1,08) met een aanwijzing voor significante heterogeniteit (I² = 52%). De inname van yoghurt van ≥200 g / dag was echter significant geassocieerd met een lager risico op HVZ in de subgroepanalyse [331].
- De meta-analyse van Chen (2017) geeft aan dat de samengevatte RR voor hoge vs. lage kaasconsumptie 0,90 (95%CI: 0,82 tot 0,99) was voor totale HVZ (7 onderzoeken, 8076 gebeurtenissen), 0,86 (95%CI: 0,77 tot 0,96) voor CHD (8 onderzoeken, 7631 gebeurtenissen), en 0,90 (95%CI: 0,84 tot 0,97; 7 onderzoeken, 10,449 gebeurtenissen) voor beroerte [332].
- De meta-analyse van Chen (2016) laat zien dat vervanging van zuivel door een isocalorische hoeveelheid koolhydraten (excl. groenten en fruit) geen significante associatie geeft met het risico van totale HVZ (voor een toename van 5% van de energie uit melkvet was de RR 1,02; 95%CI: 0,98, 1,05), coronaire hartziekte (RR: 1,03; 95%CI: 0,98, 1,09) of beroerte (RR: 0,99; 95%CI: 0,93, 1,05) (P> 0,05 voor iedereen). Vervanging van 5% van de energie-inname uit zuivelvetzuren door een equivalente energie-inname uit meervoudig onverzadigd vetzuur (PUFA) of plantaardig vet was geassocieerd met 24% (RR: 0,76; 95%CI: 0,71, 0,81) en 10% (RR: 0,90; 95%CI: 0,87, 0,93) respectievelijk lager risico op HVZ, terwijl de 5% vervanging van energie-inname van ander dierlijk vet door melkvet geassocieerd was met 6% verhoogd CVD-risico (RR: 1,06; 95%CI: 1,02, 1,09) [114].
Zuivel en het lipidenprofiel bij mensen zonder diabetes
- De meta-analyse van de Goede (2015) geeft op basis van RCTs aan dat kaas, in vergelijking met boter, het LDL-cholesterol verlaagt (-0,22 mmol/l; 95%CI: -0,29 tot -0,14). Ook het HDL-cholesterol was lager (-0,05 mmol/l; 95%CI: -0,09 tot -0,02), maar de concentratie triglyceriden was niet verschillend [334].
- De review van Hjerpsted (2015) beschrijft het verband tussen kaas en hart- en vaatziekten. Op basis van observationele studies concluderen de auteurs dat het studies die onderzoek doen naar kaas en hart- en vaatziekten tegenstrijdig resultaten vertonen. De meeste observationele studies rapporteren ook geen associatie tussen kaasconsumptie en totaalcholesterol of LDL-cholesterol. Uit interventies waarin de inname van kaas wordt vergeleken met de inname van boter, blijkt dat boter wel voor een stijging in LDL-cholesterol zorgt, maar kaas niet [333].
- De meta-analyse van Benatar (2013) vindt geen aanwijzingen voor een effect van het gebruik van extra halfvolle en magere, en volle zuivel op LDL-cholesterol. Bij een gemiddelde toename van de zuivelinname van 3,6 (SD 0,92) porties per dag werd wel een toename in lichaamsgewicht gevonden, zowel voor magere (+0,82 kg; 95%CI: 0,35 tot 1,28; p <0,001) als voor volvette zuivelproducten (+0,41 kg; 95%CI: 0,04 tot 0,79; p = 0,03), De tailleomtrek was niet veranderd (-0,07cm; 95%CI: -1,24 tot 1,10). Ook de HOMA-IR (-0,94; 95%CI: -1,93 tot 0,04 eenheden), nuchtere glucose (+1,32 mg/dl; 95%CI: 0,19 tot 2,45 [0,1 mmol/mol; 95%CI: 0 tot 0,1]); LDL-cholesterol (1,85 mg/dl; 95%CI: -2,89 tot 6,60 [0,05 mmol/l; 95%CI: -0,07 tot 0,17]); HDL-cholesterol (-0,19 mg/dl; 95%CI: -2,10 tot 1,71 [0 mmol/l; 95%CI: -0,05 tot 0,04]); systolische bloeddruk (-0,4 mmHg; 95%CI: -1,6 tot 0,8), diastolische bloeddruk (-0,4 mmHg; 95%CI: -1,7 tot 0,8) of CRP (-1,07; 95%CI: -2,54 tot 0,39 mg/l) werd niet beïnvloed door de zuivelinname [325].
Zuivel en het verband met diabetes type 1
Voor dit onderdeel waren geen meta-analyses of systematische reviews beschikbaar.
- De interventiestudie van Knip (2018) deed onderzoek bij kinderen met genetische vatbaarheid voor diabetes type 1 en ten minste één familielid met de ziekte. De ene groep kreeg flesvoeding met koemelk, de andere een hypoallergene versie waardoor de melkeiwitten geen immuunreactie meer opriepen. De kinderen werden tien jaar lang gevolgd, maar in beide groepen kwam diabetes type 1 even vaak voor (een absoluut verschil in risico van 0,8%; 95%CI: −1,6% tot 3,2%; niet significant) [338].
- De cohortstudie van Frederiksen (2013) geeft geen verschil in de leeftijd waarop melkproducten werden geïntroduceerd wanneer kinderen met en zonder diabetes type 1 werden vergeleken (HR: 1.01; 95%CI: 0,93 tot 1.10) [342].
- De cohortstudie van Rosenbauer (2008) laat een klein hoger risico zien bij vroege introductie van koemelkproducten. Het risico voor introductie <5 versus > 5 maanden was 1,34; 95%CI: 1,03 tot 1,74 [337].
- De cohortstudie van Norris (2003) geeft geen verband aan tussen de leeftijd waarop zuivel wordt geïntroduceerde aan kinderen, en het hebben van antilichamen tegen de eilandjes van langerhans (introductie bij 1-3 maanden: HR, 0,77; 95%CI: 0,31 tot 1,92; introductie na 7 maanden: 0,89; 95%CI: 0,32 tot 2,49) [339].
- De cohortstudie van Ziegler (2003) laat zien dat de prevalentie van diabetes type 1 niet anders is bij kinderen jonger dan 3 maanden die koemelkproducten kregen in vergelijking met kinderen die alleen borstvoeding krijgen (adjusted HR: 0,8; 95%CI: 0,5 tot 1,4) [340].
- De cohortstudie van Couper (1999) laat zien dat er geen verband is tussen blootstelling aan koemelk en diabetes type 1 (relative risk: 0,91 tot 1,09) [341].
- De observationele studie van Verge (1994) geeft aan dat vroege blootstelling (voor 3 maanden) aan koemelk geassocieerd is met diabetes type 1 in vergelijking met gezonde controles (OR: 1,52; 95%CI: 1,04 tot 2,24) [336].
- De observationele studie van Virtanen (1993) geeft aan dat vroege blootstelling (bij 2-3 maanden) aan koemelk vaker voor kwam in een groep kinderen met diabetes type 1 in vergelijking met gezonde controles (OR voor diabetes type 1: 0,56; 95%CI: 0,25 tot 1,27 tegenover OR voor diabetes bij introductie van zuivel tussen 4-5 maanden: 0,38; 95%CI: 0,15 tot 0,96) en OR voor diabetes bij introductiezuivel na 6 maanden: 0,51; 95%CI: 0,21 tot 1,27) [335].